Plus ça change, plus c’est la même chose
Grijs is het nieuwe roze. Lang voordat ze de erotische bestseller Vijftig tinten grijs van E.L. James überhaupt had kunnen lezen, schreef de Russische dichteres Marina Tsvetajeva (1892-1941) dat zij het helemaal had gehad met al die vrouwelijke collega’s die geen zin konden produceren zonder de zwijmelende woorden ‘ik’ of ‘liefde’ er in. Ze had al een hekel aan het begrip ‘dichteres’, omdat ze vond dat vrouwen met die feminisering van een mannelijke norm juist daarmee tekort werden gedaan. Maar nu, anno 2012, na ontelbare zogenaamde emancipatiegolven, is het nog altijd de normaalste zaak van de wereld om in een willekeurige boekwinkel een zogenoemde chicklit-afdeling aan te treffen: een apart en meestal niet prominent geëtaleerd gedeelte vol ‘romans’ met ‘waargebeurde’ verhalen over de liefde, geschreven door vrouwen, over vrouwen, met vrouwen, voor vrouwen. In 2011 werden de planken daarvan gevuld met de werken van E.L. James.
Die op goedkoop papier gedrukte, slecht gelijmde (‘gelumbeckte’) paperbacks (hardcovers zijn voor vrouwen meestal ‘te duur’) zijn voorzien van een blauwgrijze voorkant, maar normaliter wordt dit soort titels versierd met verleidelijk roze of anderszins fleurige omslagen. Daarop zijn veelal illustraties te zien van vrouwelijke lotgenoten die zich door de stormen van hun woelige emotionele levens proberen te worstelen. Na allerlei liefdesperikelen is de afloop van het verhaal liefst positief en troostrijk. Èchte mannen willen bij deze rozige zwijmelarijen nog niet dood gevonden worden. Zij houden al eeuwenlang van het veel stoerdere donkerblauw, en kopen sowieso liever nuchtere non-fictie. In feite is de moderne chicklit de sociaal meer geaccepteerde opvolger van de nog altijd zeer succesvolle ‘kasteelroman’ (met, bijvoorbeeld, inmiddels meer dan 4000 volstrekt inwisselbare titels in de Nederlandstalige Bouquetreeks), die op zijn beurt weer verdacht lijkt op de devote, preutse literatuur bedoeld voor adellijke dames in de Middeleeuwen.
Vanzelfsprekend zijn er altijd uitzonderingen op de regel geweest, vrouwen die zich niets aantrokken van wat mannen van hen vonden, zoals de avontuurlijke kunstenares Maria Sibylla Merian uit de 17de, de onversaagde wereldreizigster Jeanne Baret uit de 18de, de daadkrachtige Marianne North uit de 19de, of de hierboven genoemde militante Tsvetajeva uit het begin van de 20ste eeuw. Maar meestal namen vrouwen zichzelf nog minder serieus dan mannen dat durfden te doen. Van zelfs de meest bekende, beroemde en ‘onafhankelijke’ vrouwen in de geschiedenis weet nauwelijks iemand de ‘meisjesnaam’, of ze nu Hillary Clinton, Betty Friedan, Astrid Lindgren, Angela Merkel, Michelle Obama, Heleen van Royen, Viriginia Woolf of Patti Smith heten. Vrouwen ‘leenden’ liever de naam van hun echtgenoot, met wat voor excuus dan ook, als het moest zelfs in huwelijkse successie. Mannen hebben die feminiene verdwijntruc altijd grootmoedig weten te waarderen, tenminste, als hun de afwezigheid van een vrouw met een eigen, unieke naam en dus eigen, unieke, onvervangbare persoonlijkheid, überhaupt was opgevallen.
In de jaren ’20 van de negentiende eeuw publiceerde de Parijse arts en historicus Charles Malo (1790-1871) enkele natuurgidsjes over vogels, vlinders, exotische dieren en aantrekkelijke plantjes. De boekjes waren uitdrukkelijk bedoeld voor vrouwen. Dat betekende dat de tekst lichtvoetig moest zijn, het formaat prettig handzaam, en dat de bandjes een verleidelijke feminiene kleur moesten hebben. Die kon toen, net als nu, alleen maar roze, glinsterend en blingbling zijn. De tekst werd vrolijk geïllustreerd met wat mooie handgekleurde plaatjes van lieve, knuffelbare, niet-aanstootgevende dieren. Als papieren accessoires waren de boekjes een soort negentiende-eeuwse chicklit: onschuldige biologie voor sensitieve dames die verzot waren (of dat beweerden te zijn) op frivole gespreksstof, kinderlijke lectuur, en spannende liefdeavonturen.
Eén van die salonboekjes is Malo’s Les Papillons, uitgegeven rond 1816 bij Janet, Libraire, Rue St. Jacques No. 59, Paris, en gedrukt bij L’Imprimerie de Richomme, eveneens in de Rue Saint-Jacques, No 67. Het originele bandje is van zachtroze karton, in een handzaam kartonnen foedraaltje gestoken met dezelfde zuurstokroze tint. De gegraveerde titelprent verraadt waar het om gaat: een wat schalks ogende dame leunt bevallig tegen een modieus 19de-eeuws éénpootstafeltje en houdt in één hand zorgvuldig een ondetermineerbaar rozig vlindertje vast. Dat toonde de ware esprit van die tijd: vrouwen uit de hogere kringen werden geacht zich bezig te houden met onschuldige zaken als natuurstudie, pianospelen of kunst , maar zodra zich (hopelijk) het huwelijk aandiende, was het gedaan met al die feminiene fratsen.
De zelf zo beroemde, talentvolle en intelligente Weense schoonheid Alma Mahler (ook zij vond haar eigen naam onbelangrijk) is aan het begin van de twintigste eeuw een ontluisterend voorbeeld van die vrouwelijke zelfontkenning: Alma was zo rijk en knap dat ze elke man kon krijgen die ze wilde hebben, maar vond het toch een vloek om vrouw te zijn. Ze vernietigde veel van haar eigen muziekcomposities, ook zònder dat manlief Gustav haar daartoe ‘dwong’. Dezelfde neiging tot zelfdestructie zien we in Nederland in 2012, waar net zoveel meisjes aan de universiteit studeren als er uiteindelijk géén hoogleraar worden. Terwijl ooit mannen hun eigen vrouwen ronduit verboden om überhaupt te gaan te studeren, voelen diezelfde jongens zich tegenwoordig juist weer te goed om op de in hun ogen veel te vervrouwelijkte universiteit netjes hun best te gaan doen. Zij haken dan ook massaal af, en breken hun studie op om in het echte (en dus gevaarlijke) leven hun eigen geld te gaan verdienen, door bijvoorbeeld als puberende nerds gamesites of internetbedrijven op te richten, op hun dertigste multimiljonair te zijn en vervolgens hun eerste vrouw in te ruilen voor een jongere tweede (of derde) en aan een frisse nieuwe leg te beginnen (een huiselijk geluk dat vrouwen meestal niet is gegund). In de tussentijd leren hun keurige studiegenotes onder strenge mannelijke blikken juist bedeesd te blozen, in de collegezaal hoge, dus brave, cijfers te halen, ‘iets met kinderen’ te willen gaan doen, hun eigen potentiële carrières daarna zo snel mogelijk op te geven vanwege mooi van pas komende glazen plafonds, en om als netjes opgevoede prinsesjes niet van het kloeke mannelijke blauw, maar van het baby-kleurige (dat wil zeggen, infantiele) roze te gaan houden.
Les Papillons telt 198 bladzijden en is verrijkt met elf fijnzinnige, zorgvuldig handgekleurde gravures van exotische vlinders, waarschijnlijk van de hand van M.F. Janet naar ontwerpen van M.P. Bessa. In het openingsgedicht worden smachtende meisjes al rijmend vergeleken met tere en vergankelijke schubvleugeligen: zij fladderen van bloem tot bloem, telkens nieuwe bedpartners vindend, maar uiteindelijk nooit de Ware Liefde. De schrijver deelt ons daarna expliciet mee dat dit alles slechts voor ‘l’amusement et la distraction’ is bedoeld. Mannen achtten al deze lepidopterologische beuzelarijen weliswaar heel geschikt voor vrouwen, maar voelden zich er zelf meestal veel te goed voor. Overigens wordt in de inleiding van het betreffende boekje een vrouw vermeld die op bijna ieders bewondering kon rekenen: de eerdergenoemde en nog altijd populaire Maria Sibylla Merian. In een achttiende-eeuws manuscript dat wordt bewaard in de Artis-bibliotheek in Amsterdam (ooit in het bezit van de beroemde Amsterdamse apotheker en rariteitenverzamelaar Albertus Seba), is te lezen dat de schrijver hiervan één van de weinigen was die op haar neerkeek: hij vond Merian maar een amateur, een eenvoudige liefhebster van vlindertjes.
Seba zelf werd met zijn verzamelingen schatrijk, maar de bescheiden Merian stierf in relatieve armoede. Veel van haar anno 2012 onbetaalbare insectenboeken lagen toen nog onverkocht in het magazijn. Ruim een eeuw later bleek onze Charles Malo commercieel gezien veel succesvoller, door zijn vlinderboekjes aan te passen aan de grillen van het meer ‘gevoelige’ dan kritische schone geslacht.
Een andere titel in hetzelfde genre is het anoniem uitgegeven Histoire Naturelle en Miniature Suite à l’Abeille des Dames (ca 1820), uitgegeven bij Le Fuel, Libraire, Rue St. Jacques, No. 54, Paris (blijkbaar vlakbij de uitgever van het boekje van Charles Malo). Ook dit tweede boekje heeft een verleidelijk glimmend roze bandje, gestoken in een beschermende kartonnen cassette, met eveneens een gegraveerde titelprent en elf met de (kinder)hand ingekleurde gravures, niet alleen van vlinders maar ook van exotische vogels en fijnzinnige bloemetjes en plantjes.
Histoire Naturelle en Miniature bevat een boekhistorische bijzonderheid: omdat de cassette ‘blind’ is, is de titel van het daarin liggende boekje niet te zien. De uitgever heeft daarom een klein los titelblaadje geplakt bovenaan het eerste schutblad. Dat kan over de vergulde bovensnede gevouwen worden, waardoor de titel van bovenaf altijd zichtbaar is, ook al omsluit de tekstloze cassette het boekje aan vijf zijden. Deze zeldzame boekjes wetenschappelijk gezien geen enkele waarde waarde, vanzelfsprekend, maar als tijdsdocumenten zijn ze toch interessant. Op een onbedoelde manier demonstreren ze dat vrouwelijke zwakheden van alle tijden zijn, net als die van mannen, overigens. Uitgevers speelden daar ook vroeger al gewiekst op in. In de late twintigste eeuw ontstond er zelfs een literaire tegenbeweging, de zogenaamde dicklit, speciaal bedoeld voor (heteroseksuele) mannen. Het dameskamp reageerde geschokt, zon op wraak, sloeg genadeloos terug, en voila, de cliterature was geboren. Als men dit eeuwigdurende seksistische slagveld overziet kan men slechts één ding met zekerheid zeggen, plus ça change, plus c’est la même chose. Anno 2012 worstelen vrouwen nog altijd met hun zogenaamd romantische verlangens. Velen beweren literaire pulp als Vijftig tinten grijs te verafschuwen, maar worden er tegelijkertijd onweerstaanbaar door aangetrokken, tenminste, als men de politiek-incorrecte, maar onweerlegbare verkoopcijfers ervan onder ogen durft te zien. Al eeuwenlang ontdekken veel vrouwen elke dag opnieuw waar ze diep in hun hart, blijkbaar, het meest naar verlangen, naar heerlijk liefdesgefrutsel, eventueel licht gekruid met wat erotisch geweld. Maar dat laatste dus nooit teveel, en sowieso altijd minder dan hun onweerstaanbaar foute mannen zich, vaak terecht, denken te kunnen veroorloven. Dokter Malo had om dit alles waarschijnlijk moeten glimlachen: twee eeuwen wist hij tenslotte al feilloos wat èchte vrouwen willen.
Barber, Lynn: The Heyday of Natural History. 1820-1870. Garden City, New York: Doubleday, 1980.
Mahler, Alma: Het is een vloek een meisje te zijn. Een keuze uit haar dagboeken 1898-1902. De Arbeiderspers: Amsterdam, 2000
Malo, Charles: Les Papillons. Janet, libraire, Rue St Jacques No. 59, Paris [1816].
[anon.]: Histoire Naturelle en Miniature Suite à l’Abeille des Dames. Le Fuel, Libraire: Paris, Rue St. Jacques No. 54, Paris [1820].
Tsvetajeva, M.I.: Werken. Uitgeverij G.A. van Oorschot: Amsterdam, 1999 (vertaling en nawoord Marko Fondse)
Wettengl, Kurt (red.): Maria Sibylla Merian 1647-1717 Kunstenares en natuuronderzoekster. Becht / Teylers Museum: Haarlem, 1998
Wat een bijzonder leuk verhaal vol -voor mij-nieuwe wetenswaardigheden
Alle
Leuk stukje; goed geschreven en de parallel is goed gevonden. Volgens mij waren er trouwens ook in de vroege 19e eeuw al liefdesromannetjes met meestal een dramatisch einde en vaak ook een griezelig aspect erin (grote enge man met baard of zo).
Groet, Johan Kappelhof
Wat een fijn stuk om te lezen. Prikkelend qua onderwerp en toon en mooi geïllustreerd. Vrouwelijk, mannelijk, dat blijft een onuitputtelijke bron van discussie en misverstanden. Leuk om het in verband gebracht te zien met natuurlijke historie.
En een bibliografie die me ook op het spoor zet van Maria Sibylla Merian. Ik kende haar naam niet maar ben nieuwsgierig naar haar geworden.
Groet, Ellie Heijloo
Erg leuk om te lezen. De vraag nature of nurture is wel beantwoord! Ook zo’n frivool knutselboekje, ter bevestiging ;), is de flora voor dames, de erven van F. Bohn. groetjes, Marcel
Prachtig!
Een interessant artikel! Overigens werd in de Verenigde Staten van Amerika in de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog blauw als de kleur bij uitstek voor meisjes, en roze als de kleur bij uitstek voor jongens beschouwd. Cf. Ignaz Metthey, “‘Het stond je zo schattig:’ Cultuurgeschiedenis van het matrozenpakje” (Zutphen: Walburg Pers, 2010), p. 34.