Dubbelzinnige stambomen: Ernst Haeckel en de Ladder van de Natuur

Weinig beelden in de geschiedenis van de evolutietheorie zijn  zo iconisch geworden als de stambomen van de Duitse bioloog Ernst Haeckel (1834-1919). Als fraaie, maar nogal speculatieve illustraties waren deze bedoeld om de toen nog heftig omstreden evolutietheorie van wetenschappelijke munitie te voorzien. Het grote publiek zag in de bomen vooral een soort stoere Wodanseiken, symbool voor een natuur die altijd omhoog streefde, naar vooruitgang en naar doelgerichtheid. Haeckel faciliteerde die zienswijze door aan de top ervan (dat kon niemand verbazen) de blanke Germaanse man af te beelden, als een koning die boven de rest van de natuur uittroonde, en daar blijkbaar ook  het einddoel van was. Alhoewel Haeckel zelf teleologische tendensen in zijn werk ontkende, was het vrijwel onmogelijk om in die hoog oprijzende stambomen niet de aloude ‘scala naturae’ (‘Ladder van de natuur’) te zien, met alle hiërarchische en antropocentrische associaties van dien.

Deze in wezen platoonse ‘Ladder van de natuur’ was van stevige theologische en filosofische fundamenten voorzien door Charles Bonnet (1720-’93), een Zwitsers natuurfilosoof die betoogde dat de gehele wereld naadloos was opgebouwd uit ‘wezenlijke’ entiteiten die tezamen de ‘Echelle des êtres naturels‘ (‘The Great Chain of Being‘) vormden. Onderaan deze levensladder bungelden vuur, water, aarde, stenen, levenloze mineralen, planten en dieren, terwijl mensen, engelen en een christelijke God in toenemende mate van onstoffelijkheid naar de top zweefden. Alles neigde dus omhoog, maar uitsluitend in statische zin. Bonnet zag dat als een schijntegenstelling, een goddelijke paradox. Tegenwoordig denken we daar heel anders over: met onze moderne darwiniaanse blik is het juist ondenkbaar om in die eindeloze levensladder géén evolutionaire structuren en verwantschappen te ontwaren. Voor Bonnet, die vooral een braaf christen wilde zijn, waren dat soort ideeën onbevattelijk. Toch leek hij ooit uit heel ander hout gesneden. Toen hij nog jong en onbevangen was (en niet devoot) ontdekte hij bijvoorbeeld de verbazingwekkende ongeslachtelijke voorplanting van bladluizen. In dezelfde tijd experimenteerde zijn vriend Abraham Trembley met de even spectaculaire regeneratievermogens van zoetwaterpoliepen, twee ontdekkingen die de hele biologie (een woord dat toen nog niet bestond) op haar kop dreigden te zetten. Ongeslachtelijkheid van bladluizen en eeuwig regenererende zoetwaterpoliepen waren tot daar aan toe, maar suggereren dat er überhaupt geen doelgerichtheid in de natuur zou voorkomen was erger dan godslastering, het was godsontkenning.

Charles Darwin (1809-’82) was een van de weinigen (toen en nu) die geen illusies koesterde over de zogenaamde vooruitgang in de natuur (ook al vond hij de Vuurlanders die hij ontmoette tijdens zijn wereldreis met de Beagle nog een armzalig, religieloos, en dus inferieur mensenras). Ook van teleologie was hij niet onder de indruk, iets wat zijn ‘diepgelovige’ echtgenote voortdurend zorgen baarde. Darwin is dan ook verantwoordelijk voor de mooiste evolutionaire ‘stamboom’ die ooit getekend is: zijn kleine maar verbijsterend moderne, hoog en laag ontberende schets uit 1837 (zie afbeelding hiernaast), later helaas veel platter en eendimensionaler uitgewerkt als enige illustratie in zijn magnum opus On the Origin of Species (1859).

Haeckel, impulsiever dan Darwin, lijkt populariteit soms belangrijker gevonden te hebben dan wetenschappelijke zorgvuldigheid. Vandaar dat hij de verleiding niet kon weerstaan om zijn evolutionaire ideeën te illustreren met iets waarvan hij wist dat het voor dubbelzinnigheid moest zorgen: de stamboom van de evolutie als stoere Wodanseik. Hij injecteerde de statische levensladder van Bonnet als het ware met tijd, en kreeg daar een dynamische, evolutionaire  levensboom voor terug. Het antropocentrisme van Bonnet nam hij echter ook over: vuur, lucht, water en aarde zijn verdwenen, maar dieren als bacteriën, kwallen, zeekomkommers en zakpijpen worden nog steeds onderaan de levensboom afgebeeld. Reptielen en vooral de immer populaire vogels worden al meer gewaardeerd en dus wat hoger geplaatst. Insecten, die voor iedereen toch duidelijk extreem talrijk en succesvol waren, komen er weer bekaaid vanaf, en moeten genoegen nemen met een weliswaar stevig maar wat laaghangend zijtakje. Apen, halfapen en mensen daarentegen bezetten een stoere hoofdtak, bovenaan de levensboom. Op die manier was het natuurlijk onmogelijk om Homo sapiens níet te zien als het middelpunt van de evolutie, precies als de door Haeckel zo verfoeide christenen dat deden, met de mens als doel en hoogtepunt in Gods volmaakte schepping. Overigens was die schepping blijkbaar niet zo volmaakt dat er geen doelgerichtheid in kon voorkomen.

Al tijdens Haeckels leven werden hem deze dubbelzinnige stambomen kwalijk genomen. Postuum kreeg hij zelfs het verwijt dat evolutionisten als hij en Darwin verantwoordelijk waren voor het 20ste-eeuwse racisme, met name dat van het Duitse Derde Rijk. Die beschuldiging is wat Darwin betreft absurd, en gaat voor Haeckel veel te ver, al was het alleen maar omdat juist Haeckel naar overtuiging streed voor een waarachtiger begrip van de levende natuur in het algemeen en de afkomst van de mens in het bijzonder. Als er ideologieën hebben bestaan die de mens als absoluut meester van de natuur boven alle andere levende wezens hebben gezet, op de meest onverdraagzame wijze, dan zijn het eerder de monotheïstische religies geweest, met hun kinderlijke hoop op een verondersteld geluk in een zogenaamd hiernamaals. Slechts seculiere wetenschappen, zoals de moderne biologie, wisten dit statische, verkalkte en verkalkende natuurbeeld uiteindelijk te doorbreken. Ironisch genoeg was dat juist de reden dat nog tijdens Haeckels leven werd ontdekt dat de vroegste verwanten van de moderne mens precies de door christenen zo verafschuwde ‘primitieve’ zakpijpen zijn (zie afbeelding hierboven).

De zelfverklaarde atheïst Ernst Haeckel is echter een geval apart. Nog steeds worden overal ter wereld zijn fraaie illustraties gebruikt om te laten zien hoe evolutie zou werken, maar voor wie zijn stambomen bewondert valt het niet te ontkennen: alle dieren zijn gelijk, maar de mens is gelijker.


Literatuur

Anderson, Lorin: Charles Bonnet and the Order of the Known. Dordrecht, Boston, London: Reidel Publishing Company, 1982.

Bredekamp, Horst: Darwins Korallen. Frühe Evolutionsmodelle und die Tradition der Naturgeschichte. Berlin: Verlag Klaus Wagenbach, 2005.

Bromme, Traugott: Systematischer Atlas der Naturgeschichte für Schule und Haus. Stuttgart: J. Engelhorn, 1861.

Gasman, Daniel: The Scientific Origins of National Socialism. Social Darwinism in Ernst Haeckel and the German Monist League. London: Macdonald, 1972.

Haeckel, Ernst: Natürliche Schöpfungsgeschichte. 4. Auflage. Berlin: Georg Reimer, 1873.

Haeckel, Ernst: Anthropogenie oder Entwicklungsgeschichte des Menschen. Leipzig: Wilhelm Engelmann, 1874.

Lovejoy, Arthur O.: The Great Chain of Being. Study of the History of an Idea. Cambridge Harvard University Press, 1936.

Pietsch, Theodore W.: Trees of Life. A Visual History of Evolution. Baltimore: The John Hopkins University Press, 2012.

Theunissen, B. & R.P.W. Visser: De wetten van het leven. Historische grondslagen van de biologie 17501950. Baarn: Ambo, 1969.

Wit, H.C.D. de: Ontwikkelingsgeschiedenis van de biologie. Deel 2B. Wageningen: Pudoc, 1989.

Dit bericht werd geplaatst in Evolutie, Zoölogie en getagged met , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Plaats een reactie