Letters, poëzie en perkament
Voor Alessandro Di Meo
De Schelde
En deze is bleek en licht, bewust en breed van borst
en in haar leen’ge greep hutselt zij zon en vorst.
En die heeft uitgestald tusschen haar sombre zoomen
een tuin, waarin de maan kan sprankelen of droomen […].1
Ach, heerlijk, zulke poëzie, maar wie leest die tegenwoordig nog? Natuurlijk, wie schrijft, die blijft, en wat blijft, dat stiften die Dichter, maar voor iedereen die geen poëtisch wonder als Hölderlin is, geldt vroeger of later hetzelfde adagium: ‘Sic gloria transit mundi’, ‘Zo vergaat de roem van de wereld’. Het werk van Emile Verhaeren, bijvoorbeeld, maker van bovenstaande verzen, wordt inderdaad nauwelijks meer gelezen. Men vindt het al snel te ouderwets, te larmoyant. Voor Nederland is dat sowieso niet vreemd: na het vroegtijdige overlijden van de Franstalige Vlaming in 1916 duurde het precies honderd jaar voordat er een fatsoenlijk vertaalde selectie uit zijn poëzie werd gepubliceerd. Toch was ook Verhaeren ooit wereldberoemd. Onder zijn vele vrienden bevonden zich kunstenaars als Ensor, Rilke, Maeterlinck, Rodin, Stefan Zweig en Henry Van de Velde.
Zijn poëzie werd in allerlei Europese talen uitgebracht, publiekelijk gedeclameerd, veelvuldig geïllustreerd en van moderne muziek voorzien. In 1911 greep hij net naast de Nobelprijs voor Literatuur (die ging naar een land- en taalgenoot, Maurice Maeterlinck). Nog veel later, in 1966, vond een bezorger van zijn gedichten dat deze getuigden van een ‘wilde, oerkrachtige originaliteit’, terwijl een andere liefhebber de ‘overweldigende zinnelijkheid’ en ‘exuberante levensgulzigheid’ ervan roemde. Van loftuitingen als deze kon Verhaeren in zijn jongere jaren alleen maar dromen. Tot zijn veertigste leed hij regelmatig aan verlammende depressies, of, zoals het destijds heette, neurasthenie, een gemoedsgesteldheid die Gerard Reve-liefhebbers ongetwijfeld nog kennen van De Cocks De kleine neurasthenicus uit 1922. Dat al te fijne gevoelen sijpelde, behalve in absint, het liefst door in zwarte, zwaarmoedige, inderdaad gedateerde, maar ook heerlijk zwelgende gedichten, gebloemleesd in bundels met titels als Les Soirs (1888), Les Débâcles (1888) en Flambeaux noirs (1891). Ze laten zien hoezeer Verhaeren geïnspireerd werd door de toenmalige ‘poètes maudits’, met rebellen zoals zijn vriend Mallarmé, en Verlaine en Rimbaud.
[…] Mijn vingers die me, op deze gure avond, schrijven En – alle tien – op mijn borstkas zullen verstijven, Wanneer het door een stalen kist wordt stukgesmakt, Dit walgelijk karkas dat nu al knakt.2
Later, toen hij de liefde van zijn leven tegenkwam en toch maar besloot gewoon te trouwen, ging het steeds beter met hem. Zijn zwartgalligheid verdween, allerlei levenslustige poëzie borrelde op. Hij werd ook steeds deugdzamer. Op het einde van zijn leven was hij van een anarchistisch angehauchte en soms opiumsnuivende neurasthenicus omhooggevallen naar een nuchter, alom gerespecteerd, veelvuldig gelauwerd, nationalistisch en openlijk koningsgezind Hofdichter. Een postuum ontworpen praalgraf vormt de gemarmerde bekroning van zijn roem, een niet ongebruikelijk lot van nogal wat voormalige ‘enfants terribles’.
[…] De liefde…O! zij worde’ uit-eindelijk
De een’ge zin in ’t eenigst helder schouwen
Voor ons, die dwaas …wier dronkene geluk Is dronken zijn van wederzijds vertrouwen.3
Toch vormt Verhaerens poëzie niet de reden tot het schrijven van dit artikel. De aanleiding daartoe is een heel andere, en heeft niet zozeer met de inhoud, maar met de vorm ervan te maken (een onderscheid dat een dichter als Nabokov overigens belachelijk zou hebben gevonden). Als de verzen van Verhaeren nu nog genoten worden, dan is dat vaak om hun uiterlijk, hun bibliofiele kwaliteiten, en van sommige edities kunnen die inderdaad spectaculair zijn. Het verhaal achter een van de mooiste daarvan begint in de stad Luik. Daar werd rond 1929 de Union liégeoise du Livre et de l’Estampe opgericht, een bibliofiel genootschap dat uit slechts vijfenzeventig (als vanzelfsprekend mannelijke) leden bestond. De voorzitter was Adrien de Mélotte de Lavaux, een cultureel geïnteresseerde bankier die zich wilde afzetten tegen de aloude, maar volgens hem veel te trage en ouderwetse Société des Bibliophiles liégeois.
Al in het jaar daarop publiceerde de Union met behulp van de industrieel Alfred Dieudonné Ancion een bundel met achtendertig van de voor hen mooiste gedichten uit het werk van Verhaeren. De uitgave betrof geen gewone oplage, maar, noblesse oblige, een zeer beperkte, begin januari 1930 gepland in 81, eind december van dat jaar vermeerderd tot 83 exemplaren. Volgens het colofon werden er 76 in gewone vorm uitgegeven, dat wil zeggen, gebrocheerd, dus met een relatief kwetsbare ‘slappe kaft’. Eén daarvan werd gereserveerd voor de toenmalige moederorganisatie van de Union, de Luikse Société libre d’Émulation. Het is lastig te zeggen hoeveel exemplaren er anno 2019 nog over zijn. Los van onbekende aantallen in privé-verzamelingen, vermeldt de wereldomvattende WorldCat.org er nauwelijks tien. Naast deze toch al zeldzame ‘gewone’ en van 0 t/m 75 genummerde exemplaren, blijken er ook zeven ongenummerde te bestaan, specifiek op naam gesteld van de betreffende ‘collaborateurs et d’exposition’. En alsof dat niet uitzonderlijk genoeg is, moet er van deze zeven ooit minstens één in glanzend, crèmekleurig volperkament gebonden zijn, want juist zo’n exemplaar heb ik hier nu in mijn handen.
Volgens het colofon (zie afbeelding hieronder) is het exemplaar bedoeld voor Le Mercure de France, de Parijse uitgever van het gelijknamige literatuurtijdschrift. De eigenaar ervan, Alfred Vallette, was niet alleen een jeugdvriend van Verhaeren geweest, maar tevens de belangrijkste bezorger van diens werken. Deze jarenlange band met de dichter en zijn werk verklaart dan ook waarom Vallette zich in 1930 intensief bemoeide met de postume publicatie van diens Poèmes, met als dank dit door hemzelf daarom verzochte exemplaar. Uitgegeven in Luik, gedrukt in Haarlem: dat klinkt onpraktisch, maar in de laatste stad bevond zich destijds de firma Joh. Enschedé en Zonen, wereldvermaard om haar klassiek verzorgde drukwerk.
Geschreven door Verhaeren, gedrukt door Enschedé, uitgegeven door de Luikse bibliofielen, maar wie heeft Poèmes dan ontworpen? Het colofon is weliswaar anoniem, de majestueuze vormgeving verraadt onmiskenbaar de naam van de maker van het boek: Jan van Krimpen, destijds ‘huisontwerper’ van Enschedé. Deze in Gouda geboren typograaf zou al snel daarna een van de beroemdste letterontwerpers van zijn tijd worden. De 1930-‘Verhaeren’, uitgekomen in december van dat jaar, is waarschijnlijk de laatste publicatie uit diens zelfbenoemde ‘Early period’, en tevens een van de mooiste voorbeelden van vroeg-twintigste-eeuwse ‘typographie pure’. Het gebruikte lettertype is Van Krimpens eigen Lutetia (oude versie). Dit klassieke ontwerp was in 1925 op verzoek van uitgever A.A.M. Stols ingezonden voor de wereldtentoonstelling te Parijs, vandaar de naam. Al eerder had Van Krimpen een in de Lutetia gezette tekst over Verhaeren vervaardigd. Dat betrof Paul Valéry’s Discours sur Émile Verhaeren, in 1928 op ‘Japans’ (een papiersoort) gedrukt in 320 exemplaren bij Stols te Maastricht. De tekst was geschreven voor de inauguratie van een buste van Verhaeren op Square André-Lefèvre, middenin het Parijse Quartier Latin. In 1929 verscheen nog het eveneens door Van Krimpen gezette openingswoord voor een Enschedé-tentoonstelling in het stadspaleis Ansembourg te Luik,
Discours prononcé à la L’Inauguration de l’Exposition Joh. Enschedé en Zonen de Haarlem au Musée d’Ansembourg à Liège (zie afbeelding rechts). De tekst was niet alleen geschreven, maar eerder ook uitgesproken door De Mélotte, de al genoemde oprichter van het Luikse bibliofielengenootschap. Kennelijk waren Van Krimpens sociale vaardigheden toen al berucht: op de opening van de tentoonstelling scheen hij zich wegens een door De Mélotte nogal ironisch verwoord ‘sentiment exageré de délicatesse’ verhinderd gevoeld te hebben zelf te komen praten. Ondanks dit soort kittelorig gedrag zullen Van Krimpens Luikse contacten ervoor gezorgd hebben dat hij in het jaar daarop bij Enschedé de prestigieuze Poèmes kon vormgeven.
[…] Hoe goed is ’t werk bij ’t raam, geheven, De schaduw van het bladerbeven En ‘t wandelende zonnezwier Op ’t vermiljoen papier.4
Iedereen die zo gelukkig is om een Poèmes-blad in het echte, stralende ‘zonnezwier’ te mogen houden, zal kunnen zien dat het papier ervan speciaal voor de uitgave is vervaardigd. Eén van de twee watermerken bevat namelijk het strak ontworpen logo van de Union liégeoise du Livre et de l’Estampe, U.L.L.E. (het andere geeft een gestileerde Jezus-kop weer). Het stevige, onafgesneden papier zelf is afkomstig van de beroemde Engelse firma J. Barcham Green. Daarnaast zijn de initialen van alle afzonderlijke gedichten zorgvuldig in druk gerubriceerd (in rood opgemaakt), zoals ooit in middeleeuwse manuscripten door kopiisten met de hand werd gedaan. Op de rug en het voorplat van de forse band (32 x 25 cm) is in zwarte inkt de titel met handstempels gedrukt, iets wat bij een relatief hard en glad materiaal als perkament niet vaak voorkomt (het resultaat is dan ook geen onverdeeld succes, zie afbeelding links).
Alles bij elkaar moet de uitgave een prijzige aangelegenheid zijn geweest. Alleen al aan auteursrechten betaalde de Union ff 2400,- aan de weduwe van Verhaeren, zo’n anderhalfduizend euro. Maar echte bibliofielen laten zich niet kennen: als om de futiliteit van dat soort pecuniaire verplichtingen onverbloemd te laten, of zelfs te benadrukken, zijn twintig van de eerste en laatste pagina’s van de kostbare vellen Barcham Green-papier geheel onbedrukt gebleven. Een zee van maagdelijk wit is het resultaat. Ware bibliofilie kun je zelfs horen: bij het voorzichtig omslaan ervan ruisen de ongerepte bladen… Volgens Jan van der Marck, de bekende, in 2010 overleden verzamelaar van typografische rariora, was de 1930-Poèmes dan ook een van de ‘favourite’ titels uit zijn toch al rijke collectie. Maar het kan nòg bibliofielerer, zoals Alice gezegd zou hebben: in het Noord-Hollands Archief te Haarlem wordt een exemplaar van Poèmes bewaard dat weliswaar ongenummerd is en dus tot de kleinste oplage behoort, maar toch in de eenvoudige papieren omslag is gestoken, wat betekent dat mijn eigen, ooit voor Le Mercure de France in perkament gebonden exemplaar daadwerkelijk uniek kan zijn.
Uniek of niet, het blijft een wonder dat ik zo’n spectaculair boek in mijn handen mag houden. Ik dank dat geluk trouwens niet aan mijzelf. Eén van mijn vrienden, een jonge freelance postbezorger, wist kortgeleden juist dit exemplaar op te sporen, te verwerven, en vervolgens franco bij mij thuis af te leveren – een opmerkelijk staaltje postale dienstverlening! Dit artikel is dan ook in grote dankbaarheid aan hem opgedragen. Er wordt tegenwoordig nogal eens geklaagd dat er in de zèlf steeds schaarser wordende antiquariaten of op het alsmaar uitdijende en dus oneindig verdunnende internet niets moois meer te ontdekken zou zijn. Ach, het is gemakzuchtig geklets, en, ondanks het piepjonge internet, van alle tijden.
Want als er, los van onbetaalbare vriendschap, anno 2019, zomaar, tussen alle drukke dagelijkse werkzaamheden door, voor een relatieve spotprijs zoiets zeldzaams als een originele, ooit in Haarlem op Engels handgeschept papier gedrukte, in Luik uitgegeven, naar Parijs meegenomen of daarheen opgestuurde en via allerlei obscure wegen tenslotte in de provinciestad Amersfoort terechtgekomen Van Krimpen-‘Verhaeren’ uit 1930 met glinsterend filigrein bedekte schutbladen (zie afbeelding) in perkamenten platten te vinden is, wat voor prachtigs wacht er dan verder nog op ontdekking in deze wereld, die, zoals de laatst overgebleven Verhaeren-lezers weten, altijd vol van schatten is, als men die maar durft te ontwaren…
[…] De hele wereld is de tuin van de Hesperiden Waar men tussen getorste bomen, eeuwenoud, Met driftige armen en met handen lucide De kracht, de kennis plukt, de wil, het goud.5
David Apollonius Coppoolse
Lieve David, Wat een mooi en onderlegd stuk is dit! Diep-ernstig en geestig tegelijk en ook buitengewoon aardig ten opzichte van je “onwaardeerlijke” toeleveraar… Heel fijn om te lezen. Ga zo door allebei… Liefs, An
Verhaeren-tip: bezoek zijn graf met mooi zicht op een Scheldebocht en bezoek dan het moderne museum http://www.emileverhaeren.be
PS in Vlaanderen belangrijker dan in Nederland (een naam met ‘Van’ staat in alfabetische registers bij de letter V): de schilder is Théo Van Rijsselberghe
Geachte mevrouw DeWitte, exuses voor mijn foutje, maar vooral dank, ook voor uw tip!