Bibliofielen, bibliotheken en bibliomanen
‘Boeken verlichten het hart, spiegelen het lichaam, leren goede eigenschappen aan en verdrijven de foute, zijn een kroon voor verstandige mensen, reisgenoten onderweg en vrienden thuis, vrolijken je op als je ziek op bed ligt, en zijn de collega en raadgever voor bestuurders. Ze zijn een vat vol uitdrukkingen, een tuin vol vruchten, een veld vol bloemen, een schatkamer van souvenirs, een leven vol herinneringen. Als je ze roept, komen ze aangesneld, als je ze laat komen, haasten ze zich. Ze zijn altijd beschikbaar, nooit ongehoorzaam. Als je ze iets vraagt, geven ze meteen antwoord, onthullen wat geheim is, werpen licht op wat duister is, maken duidelijk wat dubbelzinnig is, ontrafelen wat verward is.’ (Lucas Da Penna (Napels, ca 1325– ’90), in Daniel Georg Morhof, Polyhistor sive de notitia autorum et rerum […] (Lübeck 1688), lib. 1 kap. 3 (‘De Re Bibliothecaria’) pag. 27)
Voor Alessandro Di Meo
Bibliofielen zijn net mensen. Ze komen voor in alle soorten en maten, van voorzichtige novieten en onschuldig ogende liefhebbers tot meedogenloze boekenjagers. Hun verzamelwoede kan allerlei onderwerpen vol treffen, maar als het om originele manuscripten gaat was Thomas Phillipps (1792-1872) de meest fanatieke van allemaal. Deze Engelse landjonker, een figuur die zo uit een Dickens-roman weggelopen had kunnen zijn, bleek op het einde van zijn leven tussen de zestig- en honderdduizend handschriften bijeengebracht te hebben, met een schattingsmarge die typerend is voor de onvoorstelbare hoeveelheid ervan. Voor Sir Thomas was dat echter niet voldoende. Hij verzamelde ook ‘gewone’, dat wil zeggen, gedrukte, boeken, liefst en bloc gekocht, evenals historische gravures, schilderijen, tekeningen, schetsen, beschreven perkament, visitekaartjes, kranten, plantengidsen, papierfragmenten, historische handleidingen, brochures, losse bladen, vlugschriften, schoenencatalogi, advertenties en verder elk ander soort efemeer drukwerk dat hij maar kon vinden, alles volgepropt in de tientallen kamers, kelders en zolderruimtes die zijn twee opeenvolgende landhuizen rijk waren. De onderhandse verkopen en openbare veilingen die zijn erfgenamen organiseerden werden pas dertig jaar geleden afgesloten, meer dan een eeuw na zijn overlijden. Sir Thomas is dan ook berucht geworden om de uitspraak dat hij van elk boek op de wereld één exemplaar wilde bezitten. Om het in zijn eigen woorden te zeggen, op 28 april 1869 gestuurd aan de reisschrijver Robert Curzon, een van de weinigen die vriendschappelijk met hem opgeschoten schijnt te kunnen hebben: ‘I am buying Printed Books because I wish to have one Copy of every Book in the World!!!!!‘ (kapitalen, onderstrepingen en uitroeptekens van de baronet). Het zal dan ook niet verbazen dat hij voor respectievelijk zijn vader, echtgenotes, dochters, schoonzonen, schuldeisers en medebibliofielen een steeds grotere verschrikking werd. Voor zijn bibliotheek was die geobsedeerdheid natuurlijk juist een zegen.
Als geen ander realiseerde Sir Thomas zich dat manuscripten per definitie uniek zijn. Om in elk geval de teksten daarvan veilig te stellen, probeerde hij zijn eigen handgeschreven schatten dan ook zo veelvuldig mogelijk te reproduceren. Alleen mocht dat niets kosten: op alle andere gebieden dan beschreven of gedrukt perkament stond hij bekend als een meedogenloze vrek. In de massieve uitkijktoren op het landgoed van zijn huis te Middle Hill, Worcestershire, zette hij vanaf de jaren ’20 dan ook eenvoudige jongens uit de buurt aan het werk, om die in de koude, donkere en winderige omgeving de vaak broze en slecht leesbare manuscripten (veelal over genealogie, zijn lievelingsonderwerp) in allerlei soorten lithografische en destijds nieuwe anastatische druktechnieken te laten vermenigvuldigen. De werkplaats was daarmee een van de vroegste ‘private presses’ in Engeland. Dat klinkt veelbelovend, maar de meeste jongens hielden het er niet lang uit. Voor hun verdiensten betaalde Sir Thomas natuurlijk zo weinig mogelijk, sowieso te laat, en dan nog meestal pas onder juridische dwang. Het liefst betaalde hij helemaal niet, ondanks het feit dat hij van de vaak semi-alfabete jongens verlangde dat ze, onder andere, Engels, Grieks, Saksisch, Latijn, Frans, Duits, Perzisch, Arabisch en middeleeuwse Domesday-karakters konden zetten. Toch zijn er van de Medio-Montanis (ook wel Montana)-pers zeker tweehonderd kleine en grote uitgaven bekend, alle in minieme oplagen gedrukt, uiterst sober vormgegeven en voorzien van de goedkoopste, meest armzalige papieren omslagjes die de jongens tussen alle drukproeven en weggegooide rommel maar konden vinden (zie afbeeldingen, alle eigen collectie). Met horten en stoten zou de pers bijna een halve eeuw in gebruik blijven.
Sir Thomas produceerde zelf ook handschriften, namelijk persoonlijke brieven. Dat waren zeker niet allemaal onschuldige kattebelletjes. Als het hem uitkwam, kon hij aardig en zelfs gastvrij zijn (dat geldt zeker niet voor elke bibliofiel), maar in zijn geschreven teksten openbaarde zich regelmatig de maniakale kant van zijn boekenpassie. Of die filippica’s nu waren gericht tegen museumdirecteuren, potentiële schoonouders, in financiële nood geraakte familieleden, medebibliofielen, wanhopige antiquaren of, vooral, aanhangers van het door hem verafschuwde paapse geloof, bij het lezen ervan borrelt al te vaak een plaatsvervangende schaamte op. Eigenlijk is het een wonder dat er van al die ongevraagde epistels überhaupt exemplaren bewaard zijn gebleven. Kortgeleden kwam er weer een boven water, op een boekenveiling in Engeland. Deze brief, dit keer een hulpvaardige, is gericht aan een zekere ‘Thos Bond Esqr’:
Middle Hill 15 Feb 1840
My dear Sir,
I have now found the references to the Amundaville Pedigree. They are MSS Lansdown 260 [‘/161’ in een andere hand in potlood erbij geschreven] MSS Harl 2044. I have another reference somewhere with the Marriage of one about the time of Hen[ry]. 1st but this I have not yet found. I hope to see you next week, as I intend to be in Town on Monday if possible. Believe me Yours truly Thos Phillipps Tho[ma]s Bond Esq[ui]re Fig Tree Court Temple [London]
Het blijkt te gaan om enkele documenten over de Amundavilles (Amundevells), een eeuwenoud geslacht, gerelateerd aan de beroemde Mandevilles. Beide families zijn van Franse oorsprong. In de rechtermarge van de brief (in een ander handschrift dan dat van Sir Thomas) is een korte stamboom van de Amundevells getekend, wellicht later opgesteld, misschien door Bond zelf. Helaas is het niet gelukt te achterhalen wie deze Thomas Bond was. Ook in de even uitputtende als fascinerende, vijfdelige (en desondanks nooit voltooide) Phillipps Studies van A.N.L. Munby wordt zijn algemeen voorkomende naam nergens genoemd. Kennelijk ging het om een jonkheer uit de omgeving die Sir Thomas goed genoeg kende om te hopen hem later ‘in Town‘ (Londen?) te ontmoeten en die, net als hijzelf, in lokale genealogie was geïnteresseerd. Overigens is de identiteit van een van de latere eigenaars van de brief wel bekend. Dit betreft James Stevens-Cox, de in 1997 op zevenentachtigjarige leeftijd overleden ambachtelijke duizendpoot, ex-pruikenmaker, bijenhouder, muntenverzamelaar en trotse bezitter van minstens vijftigduizend boeken. Op de twee veilingen van de zeldzaamste daarvan werden vooral zestiende- en zeventiende-eeuwse werken aangeboden. Hoewel Victoriaanse verzameldrift dus niet zijn specialisme was, moet hij op de een of andere manier de brief van Thomas Phillipps uit de nalatenschap van de Bond-familie in zijn bezit hebben gekregen, wellicht uit fascinatie voor diens al bij leven beruchte bibliomanie.
Zo nauwgezet als Stevens-Cox oude drukken verzamelde, zo chaotisch was het in de brief gebruikte privé-catalogussysteem van de baronet. De lange lijsten van de Middle Hill-manuscripten (volgens Munby wellicht ‘the rarest and most interesting example of this class of literature‘) zijn sowieso niet alleen lastig te lezen, ze blijken ook hopeloos incompleet, iets wat de maker ervan ruiterlijk toegaf. Geen enkel handgeschreven of zelfs gedrukt exemplaar is gelijk aan een ander. De ene titelbeschrijving is veel te kort, de andere veel te lang, een derde telt op één nummer tientallen goedkope pamfletjes, een vierde vermeldt zomaar een uniek en met kostbare edelstenen bezet middeleeuws getijdenboek. Achteraf bleken honderden manuscripten überhaupt verkeerd te zijn gelabeld. De laatste lijsten (inclusief vele, door elkaar heen lopende supplementen) vermelden ruim twintigduizend nummers, terwijl er toen al minstens tweemaal zoveel manuscripten waren. De in de brief genoemde ‘Lansdown 260 /161′ en ‘Harl 2044′ zijn dan ook niet zo gemakkelijk te identificeren. Bij het laatste nummer zou het volgens Sir Thomas gaan om een archiefstuk dat via een vrouwelijke nazaat afkomstig was uit de bibliotheek van de beroemde Georgiaanse verzamelaars Harley, vader en zoon. Al met al is het geen wonder dat de baronet, die de onafzienbare bibliotheek helemaal in zijn eentje beheerde, even moest zoeken naar de teksten waar Thomas Bond om vroeg.
Met de brief is nòg iets bijzonders aan de hand. Sterker, juist dat vormt de aanleiding tot het schrijven van dit artikel. Ik heb hem namelijk zelf in handen, hier, in Amersfoort, in mijn eigen bibliotheek, met mij als voorlopig laatste eigenaar ervan. Een jonge vriend was zo genereus hem mij te schenken. Op het moment dat de brief bij de genoemde veiling opdook, realiseerde deze zich zo’n unieke kans niet voorbij te kunnen laten gaan. Helemaal in de geest van Sir Thomas sloeg hij toe. Weliswaar dreigde er door zijn onbesuisde bod letterlijk wat minder brood op de planken te liggen, maar zoiets leek toch een geringe prijs voor het in huis krijgen van een origineel en tastbaar relict uit het leven van de eigenzinnige baronet zelf. De actie was een onverwacht succes. Mijn vriend won de veiling, hij leeft nog, tot zijn eigen verbazing, en de brief is inderdaad veilig bij mij aangekomen. Dit stukje is dan ook in grote dankbaarheid aan hem opgedragen. Zonder zijn vriendschap, enthousiasme en zelfopoffering zou het mij nooit gelukt zijn iets te schrijven waarmee ik, hopelijk, een bescheiden blik heb kunnen geven in het leven en werk van de onvergelijkelijke Thomas Phillipps. Meer dan duizend jaar voordat Da Penna bovenstaand motto noteerde, tekende een andere Italiaanse boekenliefhebber het al op: ‘Verba volant, scripta manent’, oftewel, ‘Woorden vervliegen, het geschrevene blijft’…
David Apollonius Coppoolse
Hallo David — een vriend om jaloers op te zijn.
DaviddePavid, het is een natuurlijk een veel te grote eer voor een eenvoudige postbode als ik, maar ontzettend veel dank voor het geweldige stuk dat je voor me geschreven hebt. De tekst loopt als een tiet, om het maar even heel plat te zeggen, zelfs voor niet-bibliofielen moet het een feest zijn om te lezen, en dat is denk ik wel het grootste compliment dat ik je kan maken. Volgens mij doet het schrijven over boeken en alles daaromtrent je goed, het is heel concreet zo. Kan je niet eens een stukje over een formidabele typograaf schrijven? Iemand die je nauw aan het hart ligt? Bijvoorbeeld Bram de Does? Of Herman Zapf? Van Krimpen? Lijkt dat je niet minstens even leuk?
Wát een leuke geschiedenis. Je zal maar gehuwd zijn met zo’n man….
Dank voor het delen!
Machtelt
Pingback: Merkwaardig (week 43) | www.weyerman.nl
Beste David,
Het adres van de brief van Phillipps luidt: “Tho[ma]s Bond Esq[ui]re / Fig Tree Court / Temple [London].