De wonderbaarlijke klipdas: hoe Spanje aan haar naam en de Bijbel aan zijn konijnen kwam

Loof den Heer, mijn ziel. Here, mijn God, Gij zijt zeer groot, Gij hebt u met majesteit en luister bekleed. […] De bomen des Heren worden verzadigd, de cederen van den Libanon, die Hij heeft geplaatst, waar de vogels nestelen. Des ooievaars huis zijn de cypressen, de hoge bergen zijn voor de steenbokken, de rotsen een schuilplaats voor de hazen en konijnen. (Psalmen 104:16-18)

Bovenstaande beroemde, 3000 jaar oude verzen worden toegeschreven aan de Bijbelse Koning David. De glorie van God wordt erin bezongen, aan de hand van al Zijn heerlijke aardse schepselen. Toch moeten zowel David als God hier iets gemist hebben: er leefden helemaal geen hazen of konijnen in het Oudtestamentische Israël. Hoe zijn deze bekende langoren (Latijnse naam Lagomorpha, géén familie van de knaagdieren, Rodentia) dan toch in de Psalmen terechtgekomen? De geschiedenis van Koning Davids ‘konijnen’, eeuwenoude symbolen van vruchtbaarheid en wellust, belooft even onthullend als spannend te zijn.

Rond duizend jaar vòòr de geboorte van Davids beroemdste nazaat, Jezus van Nazareth, kwam in het gebied dat wij tegenwoordig Palestina, Libanon en Syrië noemen, een merkwaardig dier voor, een soort kruising tussen een forse marmot en een stevig konijn, met in de bek twee opvallende, vooruitstekende slagtandjes. Omdat dit dier de eigen lichaamstemperatuur slecht kan regelen, warmt het zich op in de ochtendzon, terwijl het zich in de hitte van de dag juist verborgen houdt in donkere, koele rotsspleten. Door zijn merkwaardige anatomie heeft men lange tijd gedacht dat het familie was van de neushoorn, maar inmiddels weet men beter: de zeekoe en de olifant blijken zijn meest nabije verwanten. Hoe onwaarschijnlijk dit ook klinkt, zelfs Davids huidige geloofsgenoten (los van de meest orthodoxe) ‘geloven’ inmiddels in deze evolutionaire verwantschap. Tegenwoordig noemt men deze vreemde rotsbewoner ‘rotsspringer’ of ‘klipdas’, naar het Afrikaanse ‘rots’- of ‘klipdassie’. Hij komt in vier soorten voor van het Midden-Oosten tot in zuidelijk Afrika. De officiële naam van zijn familie is Procaviidae (‘voor-cavia’), en van de bijbehorende orde Hyracoidea (‘reuzenspitsmuizen’), afgeleid van het Griekse hurax. De naam van het geslacht, Hyrax, is in 1869 gemunt door Thomas Henry Huxley, de grote vriend en medestander van Charles Darwin. Andere Afrikaanse volksnamen zijn ‘slaper’ en ‘beermuis’. De klipdas werd vroeger in het Nederlands ook wel ‘bastaard mormeldier’ (‘namaak-marmot’) genoemd, de Engelsen noemen hem tegenwoordig ‘hyrax’, de Duitsers ‘Schliefer’ (‘slaper’), de Fransen ‘le daman d’Israël(naar het oud-Romeinse ‘gamman’), de oude Abessijnen  (tegenwoordig de Amhara, Ethiopië) ‘ashkoko’ (de ‘langharige’) en de Syrische Arabieren (tenminste, volgens de 19de-eeuwse Engelse zoöloog Robert Shaw) ‘ghannem beni Israel’ (‘het lam van de kinderen van Israel’). Al deze exotisch klinkende volksnamen laten zien dat dit holbewonende neefje van de olifant wereldwijd als een heel bijzondere diersoort werd beschouwd.

De Afrikaanse klipdas en de Bijbelse Psalmen hebben beide te maken met één van de mogelijke etymologieën van het woord ‘Spanje’. De Phoeniciërs (die in dezelfde streken leefden als Koning David) noemden de klipdas shaphan: dat is oud-Hebreeuws voor ‘de-in-het-verborgen-levende’. Het was hun namelijk ook al opgevallen dat het dier zich overdag schuilhield in donkere, koelere rotsspleten. Toen de avontuurlijke Phoeniciërs al zeilend de overkant van de Middellandse Zee bereikten en het land ontdekten dat wij tegenwoordig het Iberisch schiereiland noemen, zagen zij daar een merkwaardig dier rondhuppelen, dat nergens anders ter wereld voorkwam: het konijn (een woord dat toen nog niet bestond). Dat ‘konijn’ deed hen deden denken aan hun eigen shaphan, en zij noemden het nieuw ontdekte land dan ook I-shaphan: ‘het-land-van-de-in-het-verborgen-levende’, dat wil dus zeggen ‘het land van de klipdas’. Rond de tijd van de geboorte van Jezus van Nazareth (dus lang nadat de Phoenicische cultuur ten onder was gegaan) kwamen de minstens zo reislustige Romeinen aan op het Iberische schiereiland. Zij namen (waarschijnlijk via de Carthagenen) de Phoenicische naam voor het gebied over: Ishaphan. Dat woord verbasterde tot Hispania en werd later verkort tot Espagna, Spain of Spanje. In vele varianten raakten deze namen vervolgens over de gehele wereld verspreid.

Maar hoe is het Europese woord ‘konijn’ in de Bijbel terechtgekomen? Daarvoor moeten we anderhalf millennium in de geschiedenis terugreizen, in ons geval dus weer vooruit, naar het jaar 1500. Het Europese christendom dreigde door de Reformatie in tweeën te scheuren. Toen Maarten Luther in Wittenberg aan zijn baanbrekende Bijbelvertaling werkte, kwam hij in oude teksten het Phoenicisch-Hebreeuwse woord shaphan tegen, zonder te weten welk dier daarmee bedoeld werd. Hij had waarschijnlijk nog nooit van een klipdas gehoord, laat staan er een met eigen ogen gezien. Kon het een Franse daman zijn, een gewone hamster, of wellicht de toen zojuist ontdekte exotische cavia? Uiteindelijk koos hij een naam waarvan hij dacht dat zijn eenvoudige publiek die wel zou begrijpen: ‘konijn’. Dat is de naam van hetzelfde inheemse dier dat de Phoeniciërs waren tegengekomen op het Iberische schiereiland. Overigens heeft het woord ‘konijn’ waarschijnlijk een Baskische oorsprong. Als ‘untxi’ zou dit dan via het Latijnse ‘cuniculus’ en het oud-Frans ‘conin’ als ‘kaninchen’ en ‘konijn’ in de Noord-Europese talen terecht zijn gekomen, om uiteindelijk via Luther met terugwerkende kracht in de Psalmen van Koning David verzeild te raken.

Eeuwenlang hebben er dus abusievelijk konijnen rondgehuppeld in de Bijbel. Tegenwoordig helpen christenen God een handje: in de nieuwere Bijbelvertalingen zijn alle ‘konijnen’ helemaal verdwenen, en klauteren er weer originele klipdassen rond in de donkerste spleten van de Heilige Schrift. Overigens kan men in het huidige Israël naast klipdassen ook èchte konijnen tegenkomen: de oude Romeinen importeerden deze ooit vanuit hun Spaanse koloniën naar het Midden-Oosten. Zodoende is door bijna onnavolgbare historische, evolutionaire en linguïstische wendingen de Fenicische rotsspringer of klipdas uit het oude Palestina, de shaphan oftewel ‘de-in-het-verborgen-levende’, het onwaarschijnlijke neefje van de neushoorn, de olifant en de zeekoe, via de Griekse reuzenspitsmuis, het Spaanse konijn en Luthers beruchte vertaalfout in de Psalmen van de Oudtestamentische Koning David terechtgekomen, om daar uiteindelijk (als het spreekwoordelijke konijn en de hoge hoed) weer op wonderbaarlijke manier uit te verdwijnen.


Literatuur

(anon.) The Pictorial Museum of Animated Nature. London, Charles Knight (2 delen, 1860’s)

Anthon, Charles: A System of Ancient and Mediaeval Geography. New York: Harper & Brothers, 1850.

Gotch, A.F.: Latin Names Explained. A Guide to the Scientific Classification of Reptiles, Birds & Mammals. London: Blanford Press, 1995

Grzimek, Bernhard: Het leven der dieren, deel XII Zoogdieren 3. Utrecht/Antwerpen: Uitgeverij Het Spectrum, 1973.

Gervais, M. Paul: Histoire naturelle des mammifères 2. Paris: L. Curmer, 1855.

Hahn, Herbert: Von Baum-, Busch- und Klippschliefern. Wittenberg Lutherstadt: A. Ziemsen Verlag, 1959 (Zum Ehren Charles Darwins, anläßlich der 100jährigen Wiederkehr des Erstveröffentlichungstages seiner Arbeit “Die Entsthehung der Arten”).

Macdonald, David (ed.): The Encyclopaedia of Mammals: 2. London: Guild Publishing, 1984.

Schouten van der Velden, Adriaan: Dieren uit de Bijbel. Een inventarisatie en beschrijving. Nijkerk: Callenbach, 1992.

Dit bericht werd geplaatst in Evolutie, Reizen, Zoölogie en getagged met , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Een reactie op De wonderbaarlijke klipdas: hoe Spanje aan haar naam en de Bijbel aan zijn konijnen kwam

  1. Gerdien zegt:

    David! Wat een interessant verhaal weer! N.a.v. je vorige stuk ben ik The hare with amber eyes gaan lezen, fantastisch fascinerend boek.

Plaats een reactie